Angst voor het onbekende

26 Feb, 2024

Door Henne Arnolt Verschuren

Het milieu waarin ik in de jaren zestig opgroeide was het katholieke Brabant. Ik leerde dat wij – de katholieken – de goeden waren en de anderen – de niet-katholieken – de slechten. Dit waren de protestanten en de heidenen, daar moest je voor uitkijken. Zij waren de goddelozen; wij waren de godvruchtigen. We werden verondersteld niet met elkaar om te gaan.

Ik herinner me, dat ik me lang het hoofd gebroken heb over wat er nu zo verschrikkelijk was aan die anderen. Op een zeker moment – ik moet nog erg jong geweest zijn – heb ik de conclusie getrokken dat ze waarschijnlijk hun kinderen opaten, het meest verschrikkelijke dat ik me voor kon stellen. En als dat zo was kon je hen inderdaad maar beter mijden. In mijn puberteitsjaren kwam ik, onder andere door de invloed van de oecumenische beweging, langzaam tot het besef dat er bruggen te slaan waren. Mijn zus en ik raapten samen onze moed bij elkaar en liepen een hervormde kerk binnen om daar de dienst bij te wonen. Tot onze verrassing ging het er daar niet veel anders aan toe dan in onze kerk. We sloten ons aan bij een hervormde jongerenclub die wekelijks bij elkaar kwam en ervoeren dat daar zelfs meer open over het geloof werd gediscussieerd dan in de katholieke kerk. Maar toen ik een meisje uit de hervormde gemeenschap erg leuk vond werd me door mijn vader alsnog verboden met haar om te gaan. Dit voelt nog steeds als een van de meest verdrietige ervaringen uit mijn jeugd.

De vraag dringt zich op of angst voor het onbekende deel uitmaakt van onze natuur. Dan zouden we echter allemaal ongeveer hetzelfde reageren op dat wat we niet kennen en dit is overduidelijk niet zo. Eerder lijken we ons in de ontmoeting met het onbekende te bewegen tussen angst en nieuwsgierigheid. In het voorbeeld van mijn zus en mij overwon de nieuwsgierigheid het op een zeker moment van de angst. Door onze wederzijdse support en de maatschappelijke ontwikkeling eind jaren zestig durfden we de confrontatie wel aan. Blijkbaar vraagt het volgen van je nieuwsgierigheid een gevoel van steun en leidt het ontbreken hiervan juist gemakkelijk tot angst voor het nieuwe, het andere. Dit grijpt terug op het jonge kind dat zowel ruimte nodig heeft om de wereld buiten zichzelf te kunnen exploreren als ook een veilige haven om op terug te kunnen vallen. Als deze secure base min of meer ontbreekt zal het kind geneigd zijn de omgeving minder – of zelfs niet – te exploreren en deze eerder met angst tegemoet te treden. De schrijfster Anaïs Nin verwoordt dit treffend: ‘Het is een teken van grote innerlijke onzekerheid als men vijandig staat tegenover het onbekende.’ Met andere woorden: we moeten stevig in onze schoenen staan om een relatie aan te gaan met datgene wat ons vreemd is.

De paradox in de wereld van vandaag is dat we enerzijds diepgaande crises doormaken in onze eigen samenleving en tegelijkertijd uitgedaagd worden een relatie aan te gaan met andere culturen. De maatschappelijke crises roepen bij velen frustratie en vijandigheid op ten opzichte van het vreemde; terwijl interculturaliteit juist vraagt om het slaan van bruggen en om een nieuwe vorm van oecumene, gebaseerd op inclusiviteit. Dit laatste begint met de bereidheid de ander te ontmoeten in zijn of haar wereld.